index
fragmentenboek: de inleiding

vorige fragdichten 25 tm 42

Fragdichten 43 tm 60

43

je hebt je ronkende
de wereld ingereden
je dacht aan later
dat het mooi zal zijn
gedaan te hebben.
ik heb je lief
al wat je denkt
ik zoek je
om dat te ontkennen

44

ik klopte op je deur
en als ik binnentrad
lag je als altijd
overmand door pijn
gelaten in hetzelfde bed.
je glimlachte
en ik zat in de oude stoel
zoals gebruikelijk.
we spraken lang
we zwegen veel
en luisterend
hebben we elkaar gegroeid

45

je draaide altijd
omdat ik het wilde
bij kaarslicht het cimbaalconcert
we spraken op gedempte toon
en met zo weinig woorden
we waren stil
we waren altijd stil
en hadden zwijgende
en ieder op zijn plaats
elkander lief

46

je kon jezelf
zo moeilijk aan
je had aanvaard
dat al je handen trilden
en dat je hoofd
het vaak begaf
"ik ben niets" zei je triest
"maar het komt heus
als ik genezen zal."
het duurde te lang.

47

zoals heel dikwijls
vloeide er spanning
langs je neus
troebelden langzaam
je ogen zich.
dan was ik bang
dat je het zeggen zou.
maar je glimlachte
en rodend hoorde ik
de boze anderen:
"die jongen
dat is nix voor jou."

48

vandaag is het
dat ik om je huil
dat is verboden
beschaamd daarom
heb ik je schilderij
verhangen

49

ik ben mijn wrede minnaar
ik ben jij
ik ondermijn met gruwelijke grijns
de zwijgende wacht van mijn hart

50

ik steek mijn ogen blind
nu kan ik niet meer zien
hoe of stille neerbuigendheid
de ondiepe vlakten
van mijn ziel bewoont
ik veins
iemand te zijn

51

ik zou misschien
mijn broeder moeten wezen
maar niet aldoor
en altijd weer mezelf

52

ik wil de kleine dingen noemen
die dit plein doen leven
en doden tegelijk
de stukjes glas en spiegel
de knopen en de lapjes stof
ik wil ze noemen
belicht door dag
bedekt door nacht
bestraald door zon
de sterren kaatsend
in een regendrup
ik wil de kleine vodden noemen
wezen noemen
wezenlijk noemen
de kleine dingen
van dit plein
ik noem ze
groetend

53

het is weer herfst
de voorbode is heengegaan
er hangen webben door je haar
je ogen schuiven wilder weg
des avonds dans je lang en schel
je vingers strekkend
het is herfst
en het ampel verleden
is dichter dan ooit
in flardende weemoedskleuren

54

....nu scharen zij nog mild
zich in een kring
en knikken soms of steunen
met zwakke rug mijn onmacht
maar Eens
als ik mens geworden ben
als ik mijzelf zal zijn
dan ben ik weer alleen

55

ik heb geluisterd misschien
en gehuicheld derhalve
er waren immers te veel dingen
die ik zag
waarover niet gesproken kon
ik wilde luisteren
maar ik zag slechts

56

je vloog soms overeind
noemde mijn naam
en wat nog is van mij
zag dampend naar je op
je stroomde over
anderen delen latend
in wat je mij
niet zeggen kon.
ik zie het weer
ik schiet tekort
ga heen
en zoek wie begrijpen kan

57

waarom vertel je niet
hoe levend jullie leefden?
je zegt alleen:
het was niet al te warm
daarginds

58

....en ik wist niet
van nu af aan
wat goed is
en of dat
niet alles is

59

hoe wisten we
of we wel wisten
wat we deden?

60

de nachten van mijn twijfel
zijn te lang
om zoveel zekerheid
doorzichtig te omarmen
ik ben de halve muren
van een wordend huis
en ik ben ingestort
ik lig verspreid
onbruikbaar puin te zijn
alleen een kind
een kind nog weet
wat nu te doen
een kind gooit me
mijn eigen ruiten in

volgende 61 tm 81