index
fragmentenboek: de inleiding

vorige: fragdichten 12 tm 24

Fragdichten 25 tm 42

25

de dingen roeren zich
woelig in een mond
als de mijne
de schrille kleuren
van de zondvloed
moeten hemeltergend
grijs
geweest zijn

26

al reik je me
nooit meer de hand
ik wacht totdat
je wéér zult komen

27

je dringt me enger
in een hoek dan ooit.
al liegen onze woorden
nog zo wreed
ik voel me veilig
binnen het schijnsel
van je afkeer

28

je was gekomen
om te beschuldigen.
je zei "ga zitten,
eet iets lekkers"
en je begon met
waarvoor je gekomen was

29

ach, neem mij ook
mezelf maar af

zoals je nam mijn ouders
waaruit ik ben geboren:
nooit bonden zij
met liefdesbanden mij
aan zich. ik ben
zo los zo gruwelijk
los van ze

al mijn vrienden ook
ontnam je me
onder het mom van
vrijwillig afstand doen voor...

wie ben je
dat je dat kunt doen

en ga je me morgen
ècht mezelf ontnemen?

30

ik wil je zeggen
hoe ik meevoel
maar mijn tanden
ontbijten de woorden
hun betekenis
je hoort alleen
hoe ik mijzelf bestraf

31

ga weg
ga elders nu
de wolken waaien
met je mee
ga nu
gelukkig zijn
ik zit teveel
mijzelf reeds in de weg
om nog voor jou
wijken te kunnen

32

al zitten we
warm en diep
achter het betraande raam
elkander lief te hebben
in dit klein vertrek
wij weten toch
een wereld
staat voor ons open

33

betonnen trap
jij stond een stukje lager
ver geleund over dit zwaarmoedig land
-dit is een stad- zei je
-is mooi en dit is Hollands-

je wapperde mijn ogen in
de lucht viel rood opzij
ik ken je niet
maar dacht jij denkt:
een wonder, vrij te zijn

jij mompelde slechts
ademloos -dat doen de wolken-

34

kraai niet
als ik soms snikkende
je voornaam fluister
ik roep je dan

35

blijf niet
oh blijf niet achter
ik wil niet immers
dat je zien zult
hoe ik wankel

36

toch is er hoop
op beterschap
want onze vingers zijn
nog nauwelijks versteend

37

wij spraken al te zeer
elkanders taal
dan dat elkander
wij begrijpen konden

38

je bent te mooi
om zomaar hier
liggen te laten
tot het kerkhof
ik moet je tekenen
mijn handen moeten
kussend je herscheppen
je overtrekken

39

ik heb mijn vrienden
om mij heen gelegd
mijn liefste lief
het dichtste bij
ik heb ze bezien
en één voor één
heb ik ze
bij de naam genoemd.
toen ben ik slapen gegaan.

40

al stormt de daverende trein
ontwijkend op mij in
ik zal mijn hurken niet
tot stand verheffen

41

al zul je snikken dan
ik moet je kussen
op je voorhoofd
en weer gaan
naar waar ik zijn moet.
je zult niet treuren lang
maar trachten
je een huis te bouwewn
als ik heen zal zijn.

er blijft immers
een zachte schemer dralen

42

alleen in zwijgen
blijft nog het bloed
kolkend kruipen
waar het niet gaan kan

volgende 43 tm 60