index
vorige: 100303 wintergedichten
ongeregeld goed
die jongen die heeft
die boerenslimheid van van jou
van jouw vader de veehandelaar
van trekken en duwen en
weglopen en opstappen en
dan opeens is het van
handjeklap hier handjeklap daar
en het zieke beest
is verkocht als prijsstier
een dikke vette
winkeldochter
kruist onverhoeds mijn pad
ik heb nu echt meer dan genoeg
dikke vette winkeldochters gehad
monter noemen ze me monter
ik zal ze monteren
en demonteren ik ga
de hele boel ontkerstenen
dit kan geen mens
op zich laten zitten
ik ben geen wassen neus
had ik het eerder geweten
ik zou het hebben afgekeurd
nachtelijk gesliert in ochtendnevelen
zoekend naar champignons
in ademende polders vol koeienvlaaien
en ander ongerief
tussen flarden oprukkende mist
hoe erger de erger
hoe dichter bij huis
hoe verder van huis
hoe lichter geraakt
spionnen berichten hoopvol
over finale kwijting
ik moet het nog zien
bedwingen heet dat:
hoog op de berg ademloos
je vlag uitzetten
en daar dan trots op zijn
allemaal hormonen
tot over de rand
als je geld hebt
dan moet je een auto kopen
waaraan iedereen kan zien
die heeft geld
en dan zit je erin
en je rijdt zo hard mogelijk
van hot naar her en terug
zodat je nooit rust hebt
dat komt ervan dat je geld hebt
en je moet een auto kopen
je loopt zo hard als je kunt
en je zoekt iemand die mee rent
wie het eerst aankomt
waar je had afgesproken
die krijgt een mooie
en ook nog glimmende beker voor
in zijn mooie glimmende bekerkast
vol mooie glimmende bekers
van andere keren waarop
hij ook het eerste aankwam
zodat iedereen kan zien
hij kwam eerder aan
en hem zal eren