index:
index vervolg
vorige: de waterkokerjuffer

de kerk
laila van somberen

tot rond haar twintigste was ze overtuigd katholiek.
jaja van huis uit en niet beter weten, maar toch van harte.
ze voelde zich vaak onbegrepen en ondergewaardeerd
in haar goede en tedere bedoelingen,
maar altijd was er god.
en hij zag dat het goed was.
hij was haar bondgenoot, steun en herder,
kende haar bedoelingen, en voor de rest, ach...
en nu zat ze daar.
de koster was buitenaards vriendelijk,
zoals sektariërs dat onderling zijn.
zij hoorde niet meer bij onderling.
het schrijnde, het speet haar voor hem.
hij leek haar vergroeid met de kerk,
hij bood hen onderdak, koffie,
en ze schaamde zich voor haar gezelschap
dat zich bot en onbeschoft meende te kunnen gedragen.
het altaar stond naar het volk toe gewend.
hoezo en waarom?
een voorganger hoort voor te gaan
en voert geen zichtbaar toneelspel op.
vooral het leegdrinken en schoonmaken
van de kelken vond ze hoogst gênant.
ze knielde niet. niemand knielde,
maar wel ging iedereen staan, indien gewenst.
bij de veel te zichtbare consecratie
zonk ze onverwacht neer.
ze kon niet anders. merkte ze.
het hoogtepunt, de transformatie,
daar moest bij geknield worden.
de rituelen waren goed. de woorden stoorden haar:
het epistel, het evangelie, de preek.
de vanzelfsprekendheid van:
zo hoort het, zo is het goed.
hoe had ze ooit niet kunnen horen
dat god als een dove werd beschouwd,
hardhorend en koppig, eigenwijs, als iemand
die gesmeekt, omgekocht moet worden, aan wie
beloften gedaan worden keer op keer,
die niets anders te doen heeft
dan te luisteren naar steeds hetzelfde,
die met plechtige teksten omringd moet worden,
steeds maar weer overgehaald, en dan blijkbaar
nog niet doet wat van hem verwacht wordt,
waarna in wanhoop dan maar dank en verering,
almaar, almaar door, de kleine eigenbelangen,
wij bidden u verhoor ons,
hem steeds maar aanroepen, zijn attentie afdwingen,
zeuren zou je zeggen om de kleinste kleinigheden
of over zaken die allang geregeld
of helemaal niet te regelen zijn.
heer ontferm u ja.
waarom waarover waartoe en
hoezo liet hij het zover komen?
wees mij genadig,
zou dat helpen?
waarom, oh waarom zou hij?
en dan dat vleien en vleien met dat "gij zijt".
gij zijt goed en groot en almachtig,
goedertieren, rechtvaardig, alomtegenwoordig, alwetend.
nou dan!
weet hij dat dan toch niet of heeft een garnaal ook een bek?
gedenk hem haar hen mij ons,
bevind ons waardig om u te loven
en eren in alle eeuwigheid,
herinner u haar naam.
wij geven haar uit handen (!)
en leggen haar in de handen van de levende god.
en dan struikelt ze concreet ook nog eens over
de zin "ik ga u voor" geuit tegen de apostelen
"om u een plaats te bereiden".
hoezo? is dat zoveel werk voor de almachtige?
wat valt er te bereiden? waar? waarom zegt ie dat?
er is geen houden meer aan.
ijskoud en emotieloos, boos en ontgoocheld
blijft ze achter. somber denkt ze:
het zal nooit beter gaan met de mensheid.
ze willen gewoon belazerd worden.
de hang naar geborgenheid, structuur.....
ach wiekeloe...dat ze dat niet zíen!...
ze kan de keurige koster wel verscheuren.
hij bedoelt het zo goed.
zo goed als iedereen.
en wie ontkomt is alleen,
is verdoemd, is dom is een verstotene.

Tante vaart uit