de ratelpopulier ruist
luid
al zijn klachten zijn bladmondjes uit.
het zijn niet de mineerders en de torren,
noch duiven en eksters, die hem doen morren:
hij wordt gekapt want zijn Grote Gestalte
staat in de weg voor de Nieuwe Bushalte |
aangeknaagd en
opgevreten,
doodgeknuffeld door natuurestheten,
geknot, gekandelaberd en gezaagd:
dat is wat hij al jaren verdraagt,
die lieve oude juttenpeer.
op een dag gaat het zo niet langer meer.
nu het perenvuur heeft toegeslagen
is dat meer dan hij kan verdragen.
hij geeft gelaten nu de geest.
hij is een Goed Peer geweest.
|
ik hak je fijn
liefste peterselie mijn
want je smaakt zo fijn
op een everzwijn.
|
ach pruimenboom, mijn
hartendief
neem mij niet kwalijk
dat ik uw jongen blief |
het ga u goed, oh
zevenblad
nimmer waart ge mijn grootste schat.
al bood je onderdak aan tor en spin,
dat wil niet zeggen dat ik je bemin.
ik kan je aanwas niet meer stelpen.
en ga je dus naar De Andere Wereld helpen.
woeker gerust links en rechts bij de buren:
ik heb genoeg van al je kuren.
|
oh kastanjeboom, zo sterk
en struis
ik vermeide mij dikwijls in uw geruis,
zocht schaduw onder uw welgevormd blad,
zong luid als gij uw kaarsjes op had,
reeg paardentuigen van uw kroost
maar wil niet dat ge op mij boost
omdat ik de bijl zet in uw takken
wijl zij een pietsje zonlicht wegpakken
en ik dan niet zo best bruin kan bakken.
ik reken dus gaarne op uw begrip:
u blijft voor mij de mooiste met stip! |
om mijn hertenbiefstuk op te
luisteren,
oh takjes tijm en marjolein,
zal jullie einde heerlijk zijn. |
voor de Onvergetelijke:
rust zacht oh veenmol, opgespeld
met alcohol en zonder geweld
gerubriceerd, gedetermineerd,
getekend en gefotografeerd.
zo is uw leven onder planten en bomen
toch nog tot een Zinvol Einde gekomen.
|