index
fragmentenboek: de inleiding

vorige fragdichten 61 tm 81

fragdichten 82 tm 102

82

"er is een dag
die goed zal zijn"
we wisten niet
dat dat vandaag al was
totdat jij vroeg
"wat zou je morgen denken?"
en ik antwoordde
"het zij zo".

83

enkele decimeters
scheidden ons
en jaren
mits de hele wereld.
we spraken af:
de zon is zacht
dit is de dag
waarop de moord
plaatsvinden zal
op jou in mij
op mij in jou.
ik zag je zeggen
"nee ik voel
ik hoor hier niet"
-je zùlt hier horen-
drong ik en
we konden
wat we wensten
niet volbrengen
omdat we niet
het wensen wilden

84

vraag me niet
wat ik doe
want horen
dat ik niets doe
kun je niet
vraag me niet
wat ik heb
omdat het niets is
van wat jij wilt
dat ik bezitten zal
vraag me niet
"wat denk je?"
of "weet jij iets
ergens van?"
ik denk niet.
vraag me niet
wat of wie ik ben
ik loop wat rond
maar vraag me niets
opdat je niet hore
dat ik niet besta

85

dan zal ik
dergelijke dingen zeggen
als de bomen verglaasd
gewaand worden
wiegelend wegen
in tinkelende lucht
als stiller glans omlicht
elke tak, elk takje
als vele vingers rinkelend
de wind verzoeken
en schaduwen als elven
zeer afwezig ielen
over spiegelstraat.
dan zal ik spreken
want dan zal
gevallen stilte stiller zijn
dan diepste rouw.
dan zeg ik:
kom mijn lief:
nu is ons uur gekomen!

86

als onze voetstappen
geen spoor meer laten
in glanzende ijzel
als alle mensen dáárom lachen moeten:
een ander struikelt,
als mannen hand in hand
de Amstel trachten te omzeilen,
als Gods witte roos
de luchten siert
dan fletsen schriele
vliegenzwammen torenhoog
en gillend overeind
dan glinstert straatlantaarn
als kerstballon
dan pieken engelharen vet
om ronder licht
dan zal ik haarden ontsteken
en over warme lichten
zullen wij elkaar ontdekken

87

en als ik morgen
herboren worden zal
en terugkom
zul je toch liever huilen
aan mijn graf
dan weer opnieuw beginnen.
zijn er daar stenen
waarachter ik me verbergen
kan of ook waarmee
jij gooien kunt?
ik zal er zijn
zul jij me zien
als ik je ken?

88

wij verlaten elkander
om het heulgeluk der aarde
te omarmen
scheppen wij ons
hete borden op
vol van gerechtigheid
en van dies meer.
de torens onzer paleizen
verrekken zich
in toornende overweldiging
van brozig morgenrood.
reeds barst een spleet
in blakerend gewolkte

89

we slaan de woorden
elkaar uit de hand
graveren gelaat en mimiek
van wie waagt te bewegen.
wij overhandigen
de witte lange vazen
van steen tot steen
tot steen des aanstoots
waar de zon in krast.
wij voegen.

90

gegeven is een hand
of twee vol aarde
bedenken we symbool
na symbool en
tellen de korrels op en af,
totdat we zien
hoe de wind
het zand gebruiken kan
-de adem blaast, verstuift.
we blijven verdwaasd
de overgebleven aren
laten we ons wegeten,
want vreten is verboden
is droog brood.
daarom.

91

van brede en
van uiterst diepe dalen
mogen wij spreken
huizenhoog
maar roder dan de zon.
er zullen wezens zijn.
jij en ik zullen de wezens zijn
die er wonen en warm
zullen de avonden zijn,
oranje de ochtenden.
zullen er nachten zijn?
we zouden zingende herrijzen
en handen ineengeslagen
lopen wij of liggen
zonnen te eten en de maan
die is ons nageslacht.
wie ziet de sterren niet?

92

voortleven zal ik blijven
in enkele wormen
en hun nageslacht.
dit eeuwig leven
dorrer aarde zal ik
tot voedsel bereid worden.
verteren zal ik en
dan afgescheiden worden
opgenomen zijn in eeuwig aardeleven.
ik zal heersen over de grond
en onder de plaats
waar jij loopt
zal ik de aardkorst
verwarmen en en bloemen
zal ik lucht verschaffen
opdat ze bloeien
voor jouw oog.
ik heb je lief.

93

na werken om
na werken vrije tijd
vrij door te brengen
heb je geslapen
om te rusten
na werken.

als je ontwaakt
knagen de wormen
het dorre vel
van je luttele beenderen.

94

te laat
want iedereen is heengegaan
ze wachten niet
ze hebben nooit
willen wachten
tot je komen zou

waar bleef je dan?
ze hebben de uren
geteld en na de uren
de dagen.

dan gingen ze
want kon je nu nog komen?

nu je er bent
is het stil
er liggen schillen
rond de boom.
het regent.

95

en na het leven
zal er tijd zijn
om te leven
zoals je het altijd
gewild hebt.

je hebt je voorwaarden
geschapen je hebt
je tijd verdaan
met ze te scheppen

je hebt je plannen
overwogen je vormen
uitgedacht en nu
als het te laat is
kun je leven
zoals je wilt.

zie hoe dringt de tijd
hoor toch hoe rood valt de avond

96

zij griffelen zich
verstrooide dagen in het gelaat
tegenzins want
een of ander leven geleefd
te hebben wensen zij zich niet

verschillen aarzelen
onmiskenbaar wervende
om voorrang boven voorrang

hun dagen zijn geteld
zoals hun haar.

om te leven
is het te laat

97

zou ik het hoge huis
dit uur verlaten
om elders warm
en donker bier te drinken?

wij waden driest
door huisgeleide straten
waarin de nacht
haar heul vond
reeds sinds gisteren.

er klinkt het geluid
van stille onmacht
door je mompelen heen.
dan slaan wij armen
om elkanders hals
en kussen zuigend af
de lamme angst
die lachend
lachend
onze mond beweegt.

we gokken op vandaag
helaas het wordt
altijd te laat

later

98

bewaar ons want
de zondvloed rijst
nog achten we
ons niet gewaarschuwd

we eten vlees en vis
op vrijdag en de week
heeft altijd nog vijf dagen
met twee uitzonderingen
om weg te tellen
om slapend rust te zoeken

we rinkelen sleutels
wijzen mannen na
tot alle horenden
onwetendheid veinzen willen
benevens schoonheid

we rukken ziedend
de gordijnen van het raam
rollen tapijten weg
en dansen, dansen slepend
op elkanders voeten
of ik op je hart

alleen de boeken
benevelen ons aangezicht

99

planmatig schorten wij
van dag tot dag
de dingen op en morgen
doen we weer iets dat
der mensen ogen op ons richt
ons africht om gekend te worden

we drinken pijp en sherry
roken we gelijk de poezie
ons wegneemt uit ontledend kennen

herkauwend rekken we
elkander uit en lief
liefzijn is ons beroep
op elkander

we deugen voor
waar we van afzien
totdat we voorstelling geven
voor familie
en andere ongeinteresseerden

hoe kennen we ook
onze kracht?

100

geen zachte warmte
zal ik je toevertrouwen
hedenavond echter
zullen we doden gedenken
die we nooit spraken

geblust zij het vuur
ik spuw de dagen achteruit
de verre zandgrond in
van achter gisteren.

ze liggen stil
gekruist gebeente
welwillend overleverend
aan om het even
welke vorm

zij willen niets
meer

101

onthoud ook dit:
wil nooit jezelf overleven.
lever niet over
je eindeloos heelal
aan traagzame verpulvering.
de grond is zacht
en vruchtbaar genoeg
blijf overal
je huid afstropen

102

wees waakzaam want
de dag van gisteren
vond haar heul niet
-zoals overeengekomen-
morgen of zelfs heden

der nachten schilfers
dalen over vogels vrije vlucht

er komen nu
en morgenmiddag
-dàn met name-
andere, vreemdere tijden